1. Ontstaan

De naam Sinaai duikt in 1219 voor het eerst in documenten op. Op 9 oktober van dat jaar wordt door de toen regerende gravin van Vlaanderen, Johanna van Constantinopel, bij oorkonde een schenking gedaan aan de kerk van Sinaai van “zes bunder wastine” (dit is grond die nog niet in cultuur werd gebracht). Aan deze schenking was in 1217 een brief van de Doornikse bisschop Gossuinus voorafgegaan, die de pastoor van Waasmunster de opdracht gaf om twee wijken van zijn parochie af te splitsen als zelfstandige parochie; waarschijnlijk ging het hier om Sinaai en Sint-Niklaas. Om die oprichting materieel mogelijk te maken stond de vorstin het land af. Uit beide documenten kunnen we afleiden dat er in het begin van de dertiende eeuw een volwaardige woonkern rond de kerk van Sinaai bestond.

Uit geen van beide documenten blijkt echter hoe groot dit grondgebied was. Pas in de zestiende eeuw, bij het invoeren van de eerste eigenlijke grondbelasting en nadien in 1668 - 1670, bij het opstellen van een gedetailleerde kaart van de gemeente, kunnen de dorpsgrenzen min of meer definitief vastgesteld worden.

Sinaai strekt zich bijna rechthoekig uit van aan de Stekense Lede ten noordwesten en de Durme ten westen naar het oosten en het zuidoosten toe, tot op de eerste glooiing van de Wase zandheuvels of cuesta. Het grenst ten noorden aan Stekene, ten oosten aan Belsele, ten zuiden aan Waasmunster en Lokeren, en ten westen aan Eksaarde en Moerbeke. Het is ongeveer 2200 ha groot. Aanvankelijk werd het door meerdere waterlopen doorsneden: beken en leden vormden een brede waaier, vanuit het oosten naar het westen toe. Ze mondden allemaal, rechtstreeks of onrechtstreeks, uit in de Durme. Tussen al die waterlopen bevonden zich hier en daar ietwat hoger liggende landruggetjes in het voor de rest volkomen vlakke landschap. Twee woonkernen zijn duidelijk herkenbaar : het centrum, met een dicht stratenplan, en Zwaanaarde, dat nooit tot een volwaardig dorp zou uitgroeien. De bovenlaag is zeer zandig in het zuidoosten en wordt zompiger naar het noordwesten toe; ze helt in die richting trouwens langzaam af van 10 m tot 2 à 3 m boven zeeniveau. De onderliggende kleilaag, de laatste uitloper van de Rupelse klei (die onder de Schelde door tot in Puivelde, Stekene en Kemzeke komt) verdunt in diezelfde richting en gaat van ongeveer 6 m naar 35 à 40 m onder de oppervlakte. Deze bovengrond laat het water, dat op de kleilaag nog voldoende steun vindt, genoeg door om behoorlijk en voldoende drinkwater vast te houden.

Toch heeft Sinaai zich ontwikkeld langs zijn wegen. Een eerste weg, die reeds midden zeventiende eeuw op kaart wordt aangeduid, gaat vanuit Gent over Daknam richting Hulst. Even ten noorden van het Lysdonkhof vertakt hij over de Luitentuit naar Antwerpen. Voorbij de Molenstraat vertakt hij een tweede keer, nu naar links, in de richting van de abdij van Boudelo te Klein-Sinaai. Een verwijzing naar deze oude heirweg van Gent naar Hulst vinden we momenteel nog terug in de benaming Hulstbaan. Een tweede weg is een vertakking van de eerste, vanuit Daknam naar het Pieter Heydensveer en de Leebrug en Zwaanaarde toe. Een derde weg verbindt het centrum met de wijk Zwaanaarde en volgt de nu gedempte Belselebeek over een deel van haar lengte. De andere wegen zijn óf verbindingswegen van deze drie óf nieuw aangelegde wegen.

© 2019 Tony De Wilde. All Rights Reserved.

Please publish modules in offcanvas position.